Trouw - De Verdieping - woensdag 11 juli 2001
De VN organisatie UNDP komt er niet uit. Is genvoedsel nou goed voor
de mens of niet? Het helpt bij de armoede- en hongerbestrijding, maar
aan de andere kant bestaan er nog vele twijfels.
Veilig voedsel of zeker voedsel
Armoederapport
Perry Feenstra
De succesvolle bestrijding van voedseltekorten in Zuid-Azië van
ongeveer veertig procent in 1970 naar 23 procent in 1997 en het einde
van de chronische hongersterfte was mogelijk door technologische doorbraken.
Nieuwe gewassen, meststoffen en pesticide, ontdekt in de jaren zestig,
verdubbelden de landbouwopbrengsten in slechts 40 jaar. Ter vergelijking:
In de duizend jaar voor 1960 kwam de Britse landbouw niet verder een verviervoudiging
van de hectare opbrengsten.
Het jaarlijkse armoederapport van de UNDP, het ontwikkelingsprogramma
van de Verenigde Naties, haalt historische voorbeelden als deze aan ter
verantwoording van het centrale thema:
technologie als bestrijder van de wereldarmoede.
"Aan het einde van de jaren dertig", begint een volgend voorbeeld,
,,begonnen de sterftecijfers in Azië, Latijns-Amerika en Afrika sterk
te dalen. In de jaren zeventig was de levensverwachting gestegen tot meer
dan zestig jaar. In Europa besloeg dezelfde vooruitgang meer dan anderhalve
eeuw, beginnend rond 1800. De snelle vooruitgang in de twintigste eeuw
was te danken aan medische technologie -antibiotica en vaccins-, terwijl
de vooruitgang in de negentiende eeuw voortkwam uit trage sociale en economische
veranderingsprocessen zoals verbeterde hygiëne en een beter dieet."
Het armoederapport heeft de voorbeelden nodig om op te leunen. Ondanks
een jaar van onderzoek kan ook de UNDP niet onderbouwd aangeven wat nu
werkelijk de bijdrage van nieuwe technologieën kan zijn voor de ontwikkelingslanden.
Opgesplitst in twee soorten technologie, informatie- en communicatietechnologie
(ict) en gen-technologie is het de laatstgenoemde die voor de meeste controverse
zorgt. De stelling dat het genetisch aanpassen van 1andbouwgewassen zal
bijdragen aan de oplossing van de voedseltekorten in de derde Wereld,
wordt in de Verenigde Staten maar vooral in Europa betwijfeld. Wetenschappers
zijn niet overtuigd van de bijdrage die genvoedsel kan leveren. En er
bestaat vrees voor de mogelijke bijeffecten van gengewassen.
Deze mogelijke nadelen onderkent de UNDP volledig. Gentechno1ogie is
dusdanig nieuw dat de effecten niet precies duidelijk zijn. Zo zouden
'genplanten' tot nieuwe vormen van val allergieen kunnen leiden. De door
de mensenhand sterker gemaakte gewassen zouden andere waardevolle soorten
kunnen verdrukken. Oorspronkelijke gewassen zouden zelfs volledig kunnen
verdwijnen door kruisbestuiving met aangepaste gewassen.
De UNDP wringt zich in een spagaat.
Ze wijst er tegelijkertijd op dat die gevaren niet zomaar uit het oog
moeten worden verloren, én dat er geen redenen mogen zijn om de
mogelijke voordelen onbenut te laten. "De hang naar voedselveiligheid
mag de weg naar voedselzekerheid niet in de weg staan", verwoordt
UNDP-econoom J. Vandenmoortele het. ,,Gentechnologie kan planten sneller
laten groeien, kan zorgen voor de ontwikkeling van gewassen die beter
tegen droogte kunnen, die minder gevoelig zijn voor omgevingsfactoren
en die ten slotte meer voedingswaarde hebben. Het lijkt erop dat biotechnologie
het beste instrument is voor de regio's die de slag van de groene revolutie
(de verdubbeling van de landbouwopbrengsten in de afgelopen veertig jaar)
gemist hebben, maar wel staan voor meer dan de helft van 's werelds armsten."
Hoewel de UNDP heeft geprobeerd met het rapport voor- en tegenstanders
van gentechnologie te vriend te houden, haalt het stevig uit naar de discussie
over het gebruik van gengewassen: ,,Het huidige debat in Europa en de
verenigde Staten over genetisch gemodificeerd voedsel negeert de belangen
en de behoeften van de derde wereld. Het ligt voor de hand dat westerse
consumenten, die niet gebukt gaan onder voedselschaarste of tekorten aan
specifieke voedingsstoffen de discussie toespitsen op voedselveiligheid
en biodiversiteit. Derde-wereldgemeenschappen concentreren zich daarentegen
op mogelijk hogere opbrengsten van hun land, verhoogde voedingswaarden
en minder gebruik van pesticiden."
Volgens de VN-organisatie wordt het maatschappelijke debat over gen-voedsel
niet alleen beheerst door wetenschappelijke twijfels, maar kent het ook
twee extra angstaanjagers. Ten eerste is er het afgenomen vertrouwen in
de overheid als bewaker van de voedselveiligheid. Gewezen wordt op de
gekke koeienziekte in Groot-Brittannië. als voorbeeld van slecht
gezondheid- en milieubeleid door de overheid. En op de hiv-affaire in
Frankrijk midden jaren tachtig toen meer dan 3600 Fransen hiv-geïnfecteerd
werden door transfusies met besmet bloed.
Een onderzoek onder Europeanen m 1997 bevestigt volgens de UNDP de verwoestende
gevolgen van dit soort rampen op het vertrouwen van de consument in toezichthouders
als overheden en daarmee ook in nieuwe technologieën. In het onderzoek
werd gevraagd wie de consument het meest vertrouwde in beweringen over
genvoedsel. 26 procent geloofde de milieubeweging, terwijl slechts 4 procent
de regering geloofde.
Daarnaast verloopt het openbare debat zeer extreem. Zowel voor- als tegenstanders
stellen zich uiterst scherp op. Tegenstanders gebruiken termen als 'Frankensteinvoedsel'
en 'genetische vervuiling'. En ook voorstanders zorgen voor een overdreven
beeld met hun benamingen van reeds gefabriceerd gen-voedsel. Zo wordt
rijst met daarin een fractie extra vitamine A, aangeduid als 'gouden rijst'.
Zwaar overtrokken, oordeelt de VN.
Volgens de UNDP dient elk land te bekijken hoever het kan gaan met gen-voedsel.
Ook de overheden van ontwikkelingslanden moeten zelf hun afwegingen kunnen
maken en kunnen komen tot een strak gereguleerde toelating van gengewassen.
Een groot probleem hierbij is het gebrek aan kennis in deze landen, maar
dat is op te lossen door samenwerking op dit vlak en door hulp vanuit
de westerse landen. In de westerse wereld bestaan de reguleringssystemen
tenslotte al. Die kennis dient overgebracht te worden naar de ontwikkelingslanden
ook om de kosten van het reguleringssysteem laag te houden. Overigens
zal deze vorm van ontwikkelingssamenwerking niet bij alle armoedeorganisaties
in goede aarde vallen. De vaak uitgesproken vrees is dat het overdragen
van kennis en technologie vanuit het westen naar de derde wereld voor
de donoren een excuus zal zijn om de conventionele ontwikkelingshulp'
te verminderen.
· Egypte en Argentinië zijn dankbare voorbeelden veer de UNDP.
De twee ontwikkelingslanden zijn het verst op weg in de toepassing van
gengewassen. Egypte is weliswaar neg steeds in de testfase, waarbij stukken
land met genzaad worden ingezaaid, maar hel land beseft ook dat er geld
mee te ver dienen valt. Argentinië exporteert al sinds 1996 genetisch
gemodificeerde ingrediënten. De twee haalden hun veiligheidsbeleid
uit het buitenland, zetten hypermoderne onderzoeksinstituten op en hebben
volgens de UNDP een helder beleid in het testen en toelaten van genetisch
gemodificeerd voedsel. Het beleid komt erop neer dat alleen gemodificeerde
varianten die "niet meer risico met zich meebrengen dan het origineel"
toegelaten worden voor testgebruik en in een later stadium commercieel
gebruik".
www.trouw.nl/dna-biotech
---kader----
De verdeling van technologie
Hoe groot de bijdrage van technologie aan de oplossing van het
armoedeprobleem ook mag zijn, de allereerste zorg voor organisaties als
de UNOP is: hoe krijgen we de technologie beschikbaar voor de derde-wereldlanden.
UNDP-econoom J. Vandenmoortele: ,,TechnoIogische vooruitqang is nog steeds
te veel een beloning voor welvaart, in plaats van een instrument om welvaart
te bereiken."
In 1998 gaven de 29 rijkste landen 520 miljard dollar uit aan technologisch
onderzoek, meer dan de gezamenlijke productie van de 30 armste landen.
De rijke Oeso-landen, met 19 procent van de wereldbevolking, waren daamaast
goed voor 91 procent van de 347 000 patenten die werden verleend in 1998.
Zestig procent van het westerse onderzoek wordt door het bedrijfsleven
gedaan.
Zo werd or voor 70 miljard dollar onderzoek naar gezondheidsproduden
gedaan. Slechts 300 miljoen daarvan ging naar hiv/aids-gerelateerd onderzoek
en do zielte malaria was goed voor 100 miljoen dollar aan onderzoek.
Van de 1223 medicijnen ontwikkeld tussen 1975 en 1996, zijn er dertien
speciaal gemaakt voor de behandeling van tropische ziekten, waarvan slechts
vier een direct gevolg waren van onderzoek in het bedrijfsleven.
Hetzelfde beeld is er voor het Internet- gebruik. 79 procent van de internetge-
bruikers woont in een van de 29 Oeso-landen. Heel Afrika heeft daarentegen
niet meer internetgebruik dan de Braziliaanso stad Sao Paulo. Een derde
van
de wereldbevolking heeft nog steeds geen elektriciteit. En al was er elektriciteit
dan is internet vaak onbetaalbaar.In Madagaskar bijvoorbeeld kost een
internet-maandabonnement 6,14 maal het gemiddelde maandinkomen. In 2000
waren er wereldwijd zo'n 400 miljoen internetgebruikers tegen 16 miljoen
in 1995. De verwachting is dat er in 2015 een miljard gebruikers zullen
zijn. Opvallend is de opmars van internet in Latijns-Amerika, een stijging
van het aantal gebruikers van meer dan 30
procent per jaar. Naar verwachting is in 2005 12 procent van de Latijns-Amerikanen
on line.
Het verbouwen van gewassen die genetisch gemodificeerd zijn, is in vier
jaar ruim vertwintigvoudigd; van 2 miljoen hectare in 1996 naar 44 miljoen
in 2000. Voor de verspreiding van gen-gewassen over de wereld heeft die
stij-
ging weinig betekend: 98 procent van de totale gen-produdie vindt plaats
in
slechts drie landen: Argentinie, Canada en de Verenigde Staten.
|